Deutsches Rechtswörterbuch (DRW): (Tagheuer)

(Tagheuer)

, f.

wie Taglohn 
  • dieselbe J. ... dat derden deil of ghesleghen van sine dachhure, so blijfs daghes 13 d.
    14. Jh. Smit,RekHenegouw II 114
  • en sullen geen karren lossen dan aen die stede veste, off dair hem die havenmeysters wysen sullen, optie boet van hair dachhuer 
    1461 Fruin,Dordrecht I 320
  • wanneer een man doot ghevallen is off verdrenct is, so salmen hem zijn huer op scheepsboort leggen, ende den tymmerman zijn dachhuer op zinen banck
    15. Jh. Fruin,Dordrecht I 235
  • [wel arm] luyden van buyten, die aldaer een keetgen upwerpen, om te wercken om een dachuyere 
    1514 InfHollant 673
  • poorter ten versoecke van poortere gaende t'oorconschepe by schepenen ... en heeft geene dachhuere noch sallaris
    16. Jh. CoutGand I 234
  • ordnung der taghurienn binnen der stadt C.
    1606 Crone,GildenCoesfeld 103
unter Ausschluss der Schreibform(en):